|
|
\require{AMSmath}
De hoeveelheid schimmel op mijn kaas
De hoeveelheid schimmel S op mijn kaas neemt toe volgens S(0)=2 dS/dt=3√t/S
Hoeveel is dan S(4), de hoeveelheid schimmel na 4 dagen? a. 5 gram b. 5,5 gram c. 6 gram d. 6,5 gram
Ik weet dat: dS·S=dt·3√t
Dus: $\int{}$(dS·S)=$\int{}$(dt·3√t)
Maar daar loop ik het spoor bijster... Heeft u misschien een tip waardoor ik de opgave verder zou kunnen maken?
Sanne
Student universiteit - dinsdag 8 december 2015
Antwoord
Hallo Sanne, Je bent zover gekomen dat je links van het is-gelijk-teken de primitieve moet zien te vinden van S en rechts van het is-gelijk-teken de primitieve van 3√t. Een primitieve (vaak aangeduid met: F) is een functie waarvan de afgeleide je oorspronkelijke functie is. Anders gezegd: F(x) is een primitieve van f(x) als geldt: F'(x)=f(x) Er bestaan handige lijstjes met primitieven van standaardfuncties, zoals deze formulekaart. Hierop zie je: $\int{}$xndx = 1/(n+1)·xn+1 Dus: $\int{}$S·dS = $\int{}$S1·dS = 1/2S2+C Controle: wanneer je de afgeleide bepaalt van 1/2S2+C, dan krijg je inderdaad weer S. C is voorlopig een willekeurige constante. De waarde hiervan blijkt straks uit de randvoorwaarde dat S(0)=2. $\int{}$ 3√x·dx staat niet in het lijstje van standaard integralen, maar gelukkig geldt: $\int{}$ 3√x·dx = 3$\int{}$√x·dx Deze integraal van √x staat wel in het lijstje. Bepaal nu zelf de primitieve van √t·dt, vul de twee gevonden primitieven in je vergelijking in. De twee constanten mag je samenvoegen tot één nieuwe constante. Het resultaat is een vergelijking met daarin S, t en C. Ik vind: 1/2S2 = 2t3/2 + C Volgens de gegeven beginvoorwaarde is S=2 bij t=0, dus: 1/2·22 = 0 + C dus: C=2 Nu kan je bij elke waarde van t de bijbehorende waarde van S uitrekenen. Lukt het hiermee?
|
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
dinsdag 8 december 2015
|
|
home |
vandaag |
bijzonder |
gastenboek |
statistieken |
wie is wie? |
verhalen |
colofon
©2001-2024 WisFaq - versie 3
|