|
|
\require{AMSmath}
Anders
Website
Ik wou gewoon weten hoe het met jullie is... Lijkt op een website van 2000
sni
29-1-2024
Antwoord
Sommige dingen zijn precies wat ze lijken:
"WisFaq is een website die sinds 2001 dienstdoet als Nederlandstalige wiskunde-vraagbaak voor het onderwijs..."
De 182 beantwoorde vragen in de afgelopen 181 dagen zou er op kunnen wijzen dat er kennelijk behoefte aan is.
Met ons gaat het goed...
Zie Wikipedia | WisFaq
WvR
29-1-2024
Opgenomen warmte om vis koel te houden
Een visboer gebruikt ijs om zijn vis koel te houden. Hoeveel warmte neemt 2,50 kg ijs op terwijl het opwarmt van -8,0 graden tot -3,0 graden? Vergeet de beduidende cijfers niet!
Alyssa
9-2-2024
Antwoord
Hallo Alyssa,
Eigenlijk is dit een vraag over natuurkunde, maar omdat je voor het beantwoorden veel wiskunde gebruikt, geef ik er toch antwoord op.
Zoek eerst de soortelijke warmte van ijs op, bijvoorbeeld op Wikipedia: Soortelijke warmte of in een tabellenboek dat jullie op school gebruiken. Dit getal geeft aan hoeveel warmte wordt opgenomen wanneer 1 kilogram ijs 1 graad warmer wordt.
De visboer gebruikt 2,50 kg ijs. Deze hoeveelheid neemt dan ook 2,5 keer zoveel warmte op om 1 graad warmer te worden. Dan: de temperatuurstijging bij de visboer is 5 graden, hierdoor wordt 5 keer zoveel warmte opgenomen in vergelijking tot een temperatuurstijging van één graad.
Lukt het hiermee om de gevraagde hoeveelheid warmte te berekenen?
Tot slot: welk gegeven heeft het minste aantal beduidende cijfers? Geef je antwoord in ditzelfde aantal beduidende cijfers.
GHvD
9-2-2024
Water opwarmen
Hoeveel water van 60°c hebben we nodig om 200 ml water aan 10°c op te warmen tot 45°c?
Gebruik de symbolen Q voor warmte, m voor massa, c voor specifieke warmtecapaciteit en P voor temperatuurveschil en van water is de specifieke warmtecapaciteit 4186 J gedeeld door kg maal graden celcius.
1) geef de gegevens in symbolen 2) geef het gevraagde in symbolen 3) los het op 4) geef antwoord op de vraag
Alyssa
4-3-2024
Antwoord
Hallo Alyssa,
Eigenlijk is dit een natuurkundevraag, maar omdat je vooral wiskunde gebruikt om de vraag te beantwoorden, zal ik toch op je vraag ingaan. Wel jammer dat je niet aangeeft waar jouw probleem zit, daarom kan ik alleen in algemene zin aangeven hoe je deze vraag aanpakt.
Voor de opgenomen warmte Q (bij opwarmen) of afgegeven warmte Q (bij afkoelen) geldt de formule:
Q = m·c·P
Voor het koude water kan je de warmte berekenen die nodig is om de temperatuur van 10° te laten stijgen naar 45°:
Q = 0,2·4186·35
Voor de warmte die het warme water afgeeft bij afkoelen van 60° naar 45° geldt:
Q = m·4186.15
De warmte die het warme water afgeeft, is gelijk aan de warmte die het koude water opneemt. Dit levert deze vergelijking:
m·4186.15 = 0,2·4186·35
Hiermee kan je de gevraagde hoeveelheid warm water berekenen.
Lukt het hiermee?
GHvD
5-3-2024
Zelf eindexamen vervolgvraag formuleren
Ik moet bij twee eindexamenvragen een vervolgvraag formuleren, maar vind het moeilijk om "een beetje lekker uit te komen". Heb je een tip hoe dit aan te pakken?
eva
14-10-2024
Antwoord
Je vraag is te algemeen (zie spelregel 4). Een meetkundevraag vraagt om andere dingen dan een vraag over asymptoten van grafieken van functies, en de lijst van verschillende onderwerpen is een stuk langer. Wees explicieter: waar gaan die vragen over, beter nog: hoe luiden die vragen eigenlijk? Daar kunnen we wat mee.
kphart
21-10-2024
Steen gooien
Bas gooit een een Steen onhoog. De hoogte in meter en tijd in seconden is gegeven door h= -4t² + 40t a ) Na hoeveel seconden is de steen weer op de grond? b) Hoe hoog gaat de steen maximaal?
c) Na hoeveel seconden is desteen voor de tweede keer op een hoogte van 36 meter?
D) Hoe lang is de steen boven 64 meter?
Kewal
18-11-2024
Antwoord
Hallo Kewal, Zoals je in de spelregels kunt lezen, is het niet de bedoeling dat je 'zomaar' een vraag stelt in de hoop dat wij deze voor je oplossen. Laat op zijn minst weten waar het probleem zit, of wat je zelf hebt geprobeerd. Dan kunnen we je helpen om de stof beter te begrijpen. Ik ga ervan uit dat je niet weet hoe je de vraag moet aanpakken. Daarom geef ik je een hint om je op weg te helpen. Lukt het daarmee nog niet, stel dan gerust een vervolgvraag, dan helpen we je verder. Vraag a) Met de formule kan je voor elke tijd (na opgooien van de steen) uitrekenen op welke hoogte de steen is. Als je wilt weten hoe hoog de steen is na bijvoorbeeld 5 seconden, dan kies je t=5. Je krijgt dan: h = -4·52 + 40·5 h = -100 + 200 = 100 Na 5 seconden is de steen op 100 meter. Als de steen op de grond ligt, dan is h=0. Om te weten na hoeveel tijd dit is, moet je dus oplossen: -4·t2 + 40t = 0 Weet je hoe je zo'n kwadratische vergelijking oplost? Vraag b) Eerst moet je berekenen na hoeveel tijd de steen op het hoogste punt is. Er zijn twee manieren:
- Bij t=0 is de steen op de grond (want -4·02 + 40·0 = 0), en bij vraag a heb je berekend wanneer de steen opnieuw op de grond is. Precies tussen deze twee tijdstippen is de steen op de maximale hoogte.
- Je kunt ook de 't' van de top van een parabool vinden met de formule: ttop=-b/2a
Als je de waarde van t hebt gevonden waarbij de steen op de maximale hoogte is, dan vul je deze waarde in de formule in. Je vindt dan de bijbehorende maximale hoogte. Vraag c) Los deze vergelijking op: -4·t2 + 40t = 36 Je vindt twee waarden voor t (dus: voor het tijdstip waarop de steen op hoogte 36 meter is). Er wordt gevraagd naar de grootste waarde van deze twee oplossingen. Vraag d) Los op: -4·t2 + 40t = 64 Je vindt weer twee waarden voor t. het verschil tussen deze twee waarden is de tijd dat de steen boven 64 meter is.
GHvD
21-11-2024
home |
vandaag |
bijzonder |
gastenboek |
statistieken |
wie is wie? |
verhalen |
colofon
©2001-2024 WisFaq - versie 3
|