Bewijs: basisstap: voor n = 1 klopt de stelling, want 1x4 = 4 en $\frac{1}{3}$·1·2·6 = 4. Stel nu (inductiehypothese) dat de formule klopt voor een zekere n, dan moeten we laten zien dat de formule ook klopt voor n + 1.
Als het voor n klopt dan weten we dat 1x4 + 2x5 + ... + n(n+3) = $\frac{1}{3}$n(n+1)(n+5). We moeten dus bewijzen dat 1x4 + 2x5 + ... + n(n+3) + (n+1)(n+4) = $\frac{1}{3}$(n+1)(n+2)(n+6). Van het eerste stuk hebben we al aangenomen (inductiehypothese) dat gelijk aan $\frac{1}{3}$n(n+1)(n+5) was. Dus we moeten eigenlijk aantonen dat $\frac{1}{3}$n(n+1)(n+5) + (n+1)(n+4) = $\frac{1}{3}$(n+1)(n+2)(n+6).
Dit kun je bijvoorbeeld aantonen door links en rechts (n+1) te 'isoleren'. Laten we met het linkerlid beginnen.