Beste Tom, misschien ontgaat er mij iets maar als ik nu schrijf: 3a dan is 3a toch een éénterm nl het product van een coëfficient en een lettergedeelte. Als je nu schrijft : 3a.-5b dan heb je toch het product van twee eentermen.Deze uitkomst wordt dan weer een éénterm. Vandaar dat we op de vraag van de leraar steeds weer verkeerd antwoorden. idem voor het product van de eentermen ( -2x2).3y. Vandaar dat we aan meer dan drie eentermen komen bij de eerste opgave. waar zit ik fout? dank chrysta
dewaeg
2de graad ASO - dinsdag 6 september 2005
Antwoord
Beste Chrysta,
In jouw redenering zouden we "3" en "a" ook als aparte eentermen kunnen beschouwen, snap je? Je moet goed opletten of de operatie een som is of een product. In jouw voorbeeld, (3a).(-5b), is dat een product dus is het een eenterm. Componenten van een som noemen we termen, van een product factoren.
Ook (-2x2).3y is een eenterm, het is immers het product van '-2', 'x2', '3' en 'y'. Nergens kom je hier een som tegen, het geheel is dus één eenterm.