Hoe verklaar ik dat bij een bepaalde integraal f:=exp(x)*(1+exp(x))/(sqrt(1-exp(2*x))); met de grenzen van -ln(9) tot -ln(3) ik met verschillende subtituties toch tot verschillende antwoorden kom. Als ik kies voor de substitutie e^x krijg ik als antwoord: arcsin(1/3)-2/3*sqrt(2)-arcsin(1/9)+4/9*sqrt(5) en als ik kies voor de substitutie (sqrt(1-exp(2*x))) krijg ik als antwoord: 4/9*sqrt(5)+arcsin(4/9*sqrt(5))-2/3*sqrt(2)-arcsin(2/3*sqrt(2)). Ik kan niet ontdekken waar nu het verschil tussen beide antwoorden zit. Is het soms een (driehoek verhoudingsverschil? Kunt u mij helpen?
Mark v
Student hbo - woensdag 8 september 2004
Antwoord
dag Mark,
Beide antwoorden zijn gelijk. Het valt nog niet mee om dat aan te tonen, Maple lukt dat niet direct (is(a=b) geeft FAIL), maar je kunt hem wel een handje helpen. Het komt neer op het aantonen dat arcsin(4/9*sqrt(5))-arcsin(2/3*sqrt(2))=arcsin(1/3)-arcsin(1/9) Als je Maple van beide leden de sinus laat uitwerken, komt hij er wel uit, en blijken beide leden inderdaad aan elkaar gelijk te zijn. Naschrift: na enig nadenken kan het ook heel goed zonder Maple:
In deze figuur is a = arcsin(2/3·Ö2) b = arcsin(1/3) g = arcsin(4/9·Ö5) d = arcsin(1/9) Het zal nu duidelijk zijn dat a + b = g + d