Ik snap niet hoe op het antwoord/de uitwerking gekomen is bij voorbeeld 2 over begrensde gebieden, hoe worden deze ongelijkheden opgesteld of is dit meer een uitleg als aanvulling op het boek van Getal & Ruimte?
Hier zou je dan moeten proberen de formules voor de lijnen te vinden en te bepalen of het gebied hoort bij 'groter dan' of bij 'kleiner dan'. Dat is nog wel een lastig klusje.
Lijn I Lijn I gaat door (-2,0) en (1,2). Vorig jaar heb je geleerd hoe je een formule van een rechte lijn kunt opstellen aan de hand van twee gegeven punten. Richtingscoëfficiënt en het snijpunt met de y-as: