Stelling van Morley
Hallo,
Wij zitten in 5 vwo in een wiskunde D klas. We hebben een opdracht gekregen een meetkundige stelling te bewijzen. Wij hebben de stelling van Morley gekozen, we komen alleen niet uit de volgende reeks van berekeningen. We snappen vanaf stap 1 al niet hoe men er aan komt.
sin(3a) = 3sin(a)-4sin³(a) = 4sin(a)[(Ö3/2)²-sin²(a)] = 4sin(a)[sin²(60°)-sin²(a)] = 4sin(a)(sin(60°)+sin(a))(sin(60°)-sin(a)) = 4sin(a)·2sin[(60°)+a)/2]cos[(60°)-a)/2]·2sin[(60°)-a)/2]cos[(60°)+a)/2] = 4sin(a)sin(60°+a)sin(60°-a)
Volledige uitleg is niet vereist we hebben alleen een 'schop' in de goede richting nodig. Bij voorbaat bedankt.
Pouja
Leerling bovenbouw havo-vwo - zondag 4 januari 2009
Antwoord
Ik neem aan dat het gaat om Stelling van Morley [2]. En als er geschopt moet worden doe ik dat natuurlijk graag
Waarom is sin(3a)=3sin(a)-4sin3(a)?
Schrijf sin(3a) als sin(2a+a) en gebruik de somformule. Schrijf sin(2a) als 2sin(a)cos(a). Schrijf cos(2a) als 1-2sin2(a). Schrijf cos2(a) als 1-sin2(a).
En dan ben je er wel... wat de eerste regel betreft. Probeer 't maar 's! Daarna zien we wel weer verder...
zondag 4 januari 2009
©2001-2024 WisFaq
|