Oefeningen rijen
Hallo Wisfaq,
Hier enkelel problemen waar ik niet uit geraak... 1) t(n)= Ö(2+t2(n-1)) is gegeven en t(1)=1 Bereken de eerste zes termen.( n en n-1 zijn subscripts) 2)Bereken de kleinste termen van de volgende rij met voorschrift: t(n)= n2-28n+1 . Wat bedoelt men met kleinste...? invullen van n=1,2,3 enz is het eenvoudig om een rij te vinden maar wat is het doel van de vraag? 3)Geef een expliciete en recursieve formule voor de volgende rijen: 31,301,3001,30001,..... en ook voor -20,-45,-68,-89 Bij de eerste zie ik telkens verschillen van 270,2700,27000 enz als we term t2:t1=t3:t2=10 als constante waarde . Maar verder ? Vriendelijke groeten, Rik
rik le
Iets anders - woensdag 3 september 2008
Antwoord
1) Hier de eerste 3: t(1)=1; t(2)=Ö(2+t2(1))=Ö(2+1)=Ö(3) t(3)=Ö(2+t2(2))=Ö(2+3)=Ö(5)
2) Bereken eens t(13), t(14) en t(15) Gaat je dan een lichtje branden? Iets met een dalparabool?
3a) Helpt dit? 31=30+1=100·30+1 301=10·30+1=101·30+1 3001=100·30+1=102·30+1 30001=1000·30+1=103·30+1
3b) Bekijk eens de verschil rij: -45-(-20)=-25 -68-(-45)=-23 -89-(-68)=-21
Bekijk nu eens de verschilrij van de verschilrij: -23-(-25)=2 -21-(-23)=2
Je ziet dat de verschilrij van de verschilrij constant is. Dan is de oorspronkelijke rij kwadratisch, dus van de vorm t(n)=a·n2+b·n+c. Probeer nu zelf maar eens a,b en c te vinden, dan heb je de expliciete formule. P.S. De formules zullen afhangen van het feit of je de eerste term met n=0 of met n=1 neemt.....dus ik kan je ze niet zomaar geven, omdat ik niet weet wat jij gewend bent....
woensdag 3 september 2008
©2001-2024 WisFaq
|