Re: Re: Re: De nulpunten van een 3e graadsvergelijking bepalen
Dus (x+5)(-29x^2+36x). Bij http://www.wisfaq.nl/showrecord3.asp?id=28094 staat de methode ook maar hoe weet je uiteindelijk dat je bij 9/5 moet uitkomen.
Piet
Leerling bovenbouw havo-vwo - zondag 4 juni 2006
Antwoord
Beste Piet, Wanneer je de regel toepast op de oorspronkelijke veelterm met de coëfficiënten 5,-4,-109,180 en het nulpunt -5, dan vind ik onderaan 5,-29,36, dus: (x+5)(5x2-29x+36). Nu doe je hetzelfde met 5,-29,36 en het nulpunt 4, dan vind je onderaad 5,-9 dus: (x+5)(x-4)(5x-9). Die laatste factor heeft natuurlijk nog een nulpunte: 5x-9 = 0 Û 5x = 9 Û x = 9/5 mvg, Tom
zondag 4 juni 2006
©2001-2024 WisFaq
|