Bewijs van ongelijkheid bij reele getallen
Ik slaag er maar niet in het bewijs te leveren voor het volgende "a,bÎ: ab+1 en a+b=2c-1Þabc(c-1)
Als gegeven heb ik dan: a,bÎ ab+1 (of a-b1) a+b=2c-1
Te bewijzen: abc(c-1)
Door het gegeven te gebruiken vond ik de volgende dingen: c-1b ac dus: acb+1
Maar hiermee raak ik maar niet tot het te bewijzen. Kunnen jullie me verder helpen? Dankje!
Irmgar
Student Hoger Onderwijs België - dinsdag 4 januari 2005
Antwoord
Bewijs uit het ongerijmde: Stel ab+1 en a+b=2c-1 en abc(c-1): we leiden een tegenspraak af!
ab c(c-1) Û 4ab 2c(2c-2) Û 4ab (a+b+1)(a+b-1) Û 4ab a2+2ab+b2-1 Û 0 (a-b)2-1. Nu weet je dat ab+1 en dus het rechterlid groter moet zijn dan 0. Hiermee is de tegenspraak aangetoond. Uitgaande van ab+1 en a+b=2c-1 kan nooit gelden: abc(c-1) Dus moet dan wel abc(c-1).
Het kan ook wel zonder het ongerijmde (kijk daarbij op dezelfde manier naar c(c-1)-ab en laat zien dat dit altijd > 0 is), dat moet ook wel lukken. Uit het ongerijmde zag ik eigenlijk direct zitten.
Met vriendelijke groet JaDeX
dinsdag 4 januari 2005
©2001-2024 WisFaq
|