Probleem van Chevalier de Méré
De Meré bedacht dat de kans om een zes te krijgen met één dobbelsteen 1/6 was, dus dat de kans met vier worpen 4/6 zou zijn. Maar hij begon geld te verliezen. Nu bedacht hij een nieuw spel. Hij gebruikte nu twee dobbelstenen en bedacht dat de kans op een dubbele zes 1/36 was, dan zou met 24 worpen de kans op een overwinning 24/36 zijn. Ik weet hoe ik het eerste probleem moet oplossen, maar hoe moet ik het tweede doen? het eerste is
P(1 zes) = (4/1) x (1/6)1 x (5/6)3 = 0.3858 P(2 zes) = (4/2) x (1/6)2 x (5/6)2 = 0.0386 P(3 zes) = (4/3) x (1/6)3 x (5/6)1 = 0.0051 P(4 zes) = (4/4) x (1/6)4 x (5/6) = 0.0006
kunnen jullie me helpen met de tweede? alvast bedankt
Danny
Leerling bovenbouw havo-vwo - woensdag 2 juni 2004
Antwoord
Ik denk dat je het "probleem van Chevalier de Méré" verkeerd hebt begrepen.
Hij beweerde dat het eerste experiment (minstens een "zes" gooien met 1 dobbelsteen in 4 worpen) voordelig was (dus dat de kans op winst groter is dan 1/2), maar dat het tweede experiment (minstens een "dubbele zes" gooien met 2 dobbelstenen in 24 worpen) nadelig was (dus dat de kans op winst kleiner is dan 1/2), alhoewel 4/6 = 24/36.
We maken gebruik van : kans op winst P(w) = 1 - P(v) (kans op verlies)
Eerste experiment: P(geen "zes" met 1 dobbelsteen bij 1 worp) = 5/6
P(v) = P(geen "zes" met 1 dobbelsteen bij 4 worpen) = (5/6)4
P(w) = P(minstens een "zes" met 1 dobbelsteen bij 4 worpen) = 1 - (5/6)4 = 0.518 1/2
Tweede experiment: P(geen "dubbele zes" met 2 dobbelstenen bij 1 worp) = 35/36
P(geen "dubbele zes" met 2 dobbelstenen bij 24 worpen) = (35/36)24
P(minstens een "dubbele zes" met 2 dobbelstenen bij 24 worpen) = 1 - (35/36)24 = 0.491 1/2
donderdag 3 juni 2004
©2001-2024 WisFaq
|