Bij E snap ik het antwoord niet, zou je dat misschien kunnen uitleggen? Trouwens bij C vroeg ik me ook af waarom het -4-6 is maar die -6-4
Irem
Leerling bovenbouw havo-vwo - vrijdag 3 juni 2022
Antwoord
Bij $E.$ is gegeven dat de lijn door $(-2,2)$ gaat en evenwijdig is met de lijn $y=-2\frac{1}{2}x+4$. De vergelijking van de lijn door $(-2,2)$ wordt dan in ieder geval iets als:
$y=-2\frac{1}{2}x+b$ waarbij je $b$ moet uitrekeken. Dat doe je dan door het punt $(-2,2)$ in te vullen in de vergelijking en dan de $b$ uit te rekenen.
Je krijgt dan:
$x=-2$ en $y=2$ $2=-2\frac{1}{2}\times-2+b$ $2=5+b$ $b=-3$
Belangrijk daarbij is dat als je boven de $y$ van $B$ min de $y$ van $A$ doet dat je dan onder de $x$ van $B$ min de $x$ van $A$ doet. Omgekeerd mag ook, als je maar onder en boven hetzelfde doet.
Hopelijk helpt dat.
Op 2. lineaire formules opstellen staat meer uitleg en allerlei voorbeelden voor HAVO wiskunde A. Misschien heb je daar nog iets aan...