Bij de volgende opgave heb ik de eerste deel van de opgave. Alleen de tweede gedeelte niet kan iemand me laten zien hoe dit moet?
Bepaal a eerst zo dat de lijnen met de gegeven vectorvoorstellingen evenwijdig zijn en daarna zo, dat de lijnen door (4,-5)gaan.
m: v=(2,3)+l(a,-4) n: w=(3,-3)+m(-1,2)
Uit het eerste gedeelte van de vraag heb ik verhoudingsgetal opgeschreven: a/-4=-1/2$\Rightarrow$a=2. Het antwoord is goed alleen ik weet niet of het zo moet.
Bij het tweede deel van de vraag kom ik niet uit.
mboudd
Leerling mbo - zondag 29 december 2019
Antwoord
1. Als de lijnen evenwijdig zijn dan zij de richtingsvectoren op een scalaire vermenigvuldiging na gelijk aan elkaar: