Goedenmiddag, Beyer(1991) in zijn handboek standaardintegralen (CRC press)heeft als opl. vd integraal dx/(1+ecos(x))^2: 2/(1-e^2)^(3/2) arctg(sqrt((1-e)/(1+e))*tg(x/2) - e*(wortel(1-e^2)sin(x))/((1+ecos(x)) met e1 e*(wortel(1-e^2)sin(x))/((1+ecos(x)) is anders dan wij hadden berekend: (e*(wortel((1-e)/(1+e))tg(x/2))/((1-e)/(1+e)*(tan(x/2))^2 + 1
Voor de x-ondergrens van pi x=3,1415926 op dit gedeelte vd integraal zijn de antwoorden ook ongelijk: Volgens mijn antwoord: 8,65911E-08 Volgens Beyer: 1,73182E-07 Hoe komt Beyer aan zijn antwoord op de integraal? Alvast dank en mvg,
Herman
Ouder - zondag 10 februari 2019
Antwoord
Beyer kan met gonioformules overweg: als $t=\tan\frac x2$ dan volgt $$ \sin x=\frac{2t}{1+t^2} $$en $$ \cos x=\frac{1-t^2}{1+t^2} $$Hiermee kun je $$ \frac{\sin x}{1+e\cos x} $$overvoeren in $$ \frac{2\tan\frac x2}{(1-e)\tan^2\frac x2 +(1+e)} $$(of andersom natuurlijk).
Invullen van $\pm\pi$ in die formules is niet erg handig: $\tan\frac x2$ heeft daar een verticale asymptoot, en dus geen waarde. Een benadering van $\pi$ in $\tan\frac x2$ stoppen geeft grote onzekerheid. In de tweede term van de uitkomst van Beyer kun je zonder gevaar $\pm\pi$ invullen, met uitkomst $0$. In de eerste term moet je toch limieten nemen.