Thx, ik snap nu dat de coëfficienten ook voor enkele variabelen gelden, dus ook voor an i.p.v. alleen voor (a+b)n. Het antwoord van het boek werkte dit onbegrip ook in de hand: (1/2+1/2)10. Hoe ze daar komen weet ik nog steeds niet, maar jouw uitleg is echt superhelder.
Ronald
Leerling bovenbouw havo-vwo - vrijdag 28 december 2018
Je kunt dat opvatten als de som van alle mogelijke uitkomsten van het tien keer gooien met een 'eerlijke' munt. De kans om 0, 1, 2, ..., 10 keer kop te gooien. De som van alle kansen moet natuurlijk wel gelijk aan 1 zijn.