Nu gaan we de gegevens vertalen naar lineaire vergelijkingen.
1. Het aantal Nederlanders, Fransen en Italianen samen is 111. Wiskundig is dit:
X+Y+Z=111 (vergelijking 1)
2. Het aantal Nederlanders is twee keer zoveel als het aantal Fransen en Italianen samen. Wiskundig is dit:
Z=2(X+Y) Z=2X+2Y
Dit vullen we in vergelijking 1 in:
X+Y+(2X+2Y)=111 3X+3Y+0Z=111 (vergelijking 2)
3. Na vertrek van 60 Nederlanders waren er 2 keer zoveel Fransen als Nederlanders samen. Wiskundig geformuleerd: na vertrek van die Nederlanders geldt:
Aantal Nederlanders=(Z-60) Aantal Italianen=Y Aantal Fransen=X=2((Z-60)+Y)
Deze laatste vergelijking schrijven we als: X=2Y+2Z-120
Invullen in vergelijking 1:
(2Y+2Z-120) + Y + Z = 111 0X+3Y+3Z-120=111 0X+3Y+3Z=231 (vergelijking 3)
In matrixnotatie kunnen we de drie vergelijkingen noteren als:
( 1 1 1 | 111 ) ( 3 3 0 | 111 ) ( 0 3 3 | 231 )
Nu is het een kwestie van 'vegen' van deze matrix, zodat je krijgt:
( 1 0 0 | 34 ) ( 0 1 0 | 3 ) ( 0 0 1 | 74 )
Ofwel:
X=34 Y=3 Z=74
Het is wat omslachtiger dan de uitwerking van het vorige antwoord, maar als het met matrices moet, kan het dus wel .