David
Leerling bovenbouw havo-vwo - woensdag 25 november 2015
Antwoord
1) cos(x + 1/3$\pi$) = -sin(x) = sin(-x) = cos(1/2$\pi$ + x) en daarmee is de vergelijking in het basistype cos(A) = cos(B) gezet. Je krijgt nu: x + 1/3$\pi$ = 1/2$\pi$ + x + k.2$\pi$ of x + 1/3$\pi$ = -1/2$\pi$ - x + k.2$\pi$ enz.
2) Wanneer je links en rechts vermenigvuldigt met cos2(x), dan krijg je 3sin2(x) + 4sin2(x)cos2(x) = 2cos2(x) Nu kun je bijv. cos2(x) vervangen door 1 - sin2(x) wat oplevert 3sin2(x) + 4sin2(x)(1 - sin2(x)) = 2(1 - sin2(x)) Werk nu alle haakjes weg, hergroepeer en je krijgt volgens mij 4sin4(x) - 9sin2(x) + 2 = 0 Dit geeft dan sin(x) = 1/2 of sin(x) = -1/2 en dat zijn standaardvergelijkingen.
Bedenk dat goniometrische vergelijkingen vaak op meer manieren kunnen worden aangepakt. De ene aanpak is soms handiger dan de andere en je zult door er veel op te lossen enig gevoel ontwikkelen voor een juiste keuze. Essentieel is dat je de noodzakelijke formules paraat hebt