Bedankt! Ik kom inderdaad ook op die vergelijking uit. Ik zie er alleen echt niet in dat t=1 een oplossing is. Is er een manier om dit te berekenen? En ook zie ik niet hoe je na nulstelling dan op die antwoorden komt..
Emma
Student universiteit - zondag 6 januari 2013
Antwoord
Die t = 1 is niet anders dan een kwestie van proberen geweest. Het feit dat je deze vraag kennelijk handmatig moet oplossen, betekent dat je niet zomaar een willekeurige vergelijking van de derde graad krijgt voorgeschoteld. Dat is vrijwel niet te doen tenzij er een toevalligheid is ingebouwd. Vandaat dat ik domweg wat probeerde en direct op t = 1 terecht kwam. Maar wie weet is er invalshoek die deze t-waarde zonder proberen kan opleveren? Mocht je het nog te weten komen, dan hoor ik het graag.
Wat het tweede deel van je vraag betreft: dat ligt simpeler. Het gaat namelijk over een kwadratische vergelijking en daarvoor pak je de abc-formule. t2 - 2at + (a2 - 3a + 5) = 0 geeft de A, B en C prijs en de formule doet het werk.