Laten we één zwaartelijn opstellen. De twee andere zijn dan geen probleem voor je. Als je coördinaten gaat kiezen, dan behandel je in feite één speciaal geval en dan doe je de algemene waarheid misschien geweld aan. Door met letters te werken, doet zich dat niet voor.
We gaan de vectorvoorstelling van de zwaartelijn vanuit R opstellen. Deze gaat naar het midden M van zijde PQ en de plaatsvector van M is dan 1/2(p + q). De lijn RM heeft als vv nu v = r + t(m - r) = r + t(1/2p + 1/2q - r) Je kunt nu controleren dat als je voor t het getal 0 kiest, v = r en als je voor t het getal 1 neemt, dat dan v = 1/2p + 1/2q = m. Als de parameter t dus 'loopt' van 0 naar 1, dan beweegt vector v zich van punt R naar punt M.
Nu het zwaartepunt. Je weet dat het zwaartepunt altijd zó ligt dat de zwaartelijn in verhouding 2 : 1 wordt verdeeld. En kies (daarom!) voor t nu eens de waarde 2/3. Herhaal dit nu met de twee andere zwaartelijnen.