stel dat je de volgende formules hebt: f=sin bx en g=cos ax En gegeven is dat de de periode van f 1,5$\pi$ is en dat de gemeenschappelijke periode van f en g 3$\pi$ is. Welke waarden kan a dan hebben als bijvoorbeeld de periode van g $\pi$ of 3$\pi$ is?
In het antwoordenboek staat namelijk dat wanneer g een periode van $\pi$ heeft de waarde voor a 2 of -2 is. Maar, waarom -2 ( en bij periode 3$\pi$, waarom dan ook nog a=-(2/3)?
Laura
Leerling bovenbouw havo-vwo - zaterdag 16 juni 2012
Antwoord
De periode van sin(bx) is 2$\pi$/b als b positief is en -2$\pi$/b als b negatief is. Of anders gezegd de periode is altijd een positief getal. Dus sin(bx) en sin(-bx) hebben dezelfde periode. Plot maar eens sin(2x) en sin(-2x) op je rekenmachine.