Maar stel nou... Je trekt 50 ballen uit een zeer grote niet gegeven populatie rode en witte ballen. Er blijken 30 rode ballen bij te zijn. Hoe bereken je dan met behulp van een nomogram een 90% betrouwbaarheidsinterval, a=10, voor het percentage rode ballen in de populatie?
Het lukt mij geeneens om op weg te komen...
Gilles
Leerling bovenbouw havo-vwo - woensdag 7 mei 2003
Antwoord
Dan heb je een erg kleine steekproef !! Daar kun je dus nooit nauwkeurige uitspraken mee doen. Maar alla, daar ging het niet om. Ik heb het 90%/10% nomogram er even bijgezet. Je weet dat je 50 ballen hebt getrokken waarvan 30 rode. De steekproeffractie p=30/50=0,6. Zoek dus de krommen voor n=50 op, die zijn er in mijn tekening niet. Maar geen nood, dan ga je gewoon midden tussen de 40 en de 60 zitten. Kijk vervolgens waar de verticale lijn (van p=0,6) die krommen snijdt en ga vandaar uit naar de bijbehorende waarden op de p as (zie figuur).