6. Wanneer gebruik je welke regel?
Als je te maken hebt met samengestelde functies dan moet je kijken of die samenstelling bestaat uit een product, een ketting van functies of uit een combinatie van beide!
Voorbeelden
Hieronder zie je 6 verschillende functies staan.
A $f(x)=(x^2+2)(2x-1)$
B $h(x)=(2x+2)^6\cdot(10-x)^2$
C $f(x)=(3x^2+4x+2)^6$
D $g(x)=(12-x)^{32}$
E $g(x)=(x^2+2x+3)(x^2-4x+8)$
F $f(x)=-x\cdot(5-x)^4$
Functie A bestaat uit het product van de functies:
$y=x^2+2$ en $y=2x-1$
...dus de productregel!
Functie B bestaat uit het product van de functies:
$y=(2x+2)^6$ en $y=(10-x)^2$
...dus de productregel!
Vraag: welke van de functies C, D, E en F bestaat ook uit een product van twee (of meer) andere functies?
Functie C bestaat uit een ketting van de functies:
$y=x^6$ en $y=3x^2+4x+2$
...dus de kettingregel!
Vraag: welke van de functies A, B, D, E en F bestaat ook uit een ketting van functies? Geef die functies!
F.A.Q.
©2004-2024 WisFaq