De digitale vraagbaak voor het wiskundeonderwijs

home |  vandaag |  gisteren |  bijzonder |  gastenboek |  wie is wie? |  verhalen |  contact

HOME

samengevat
vragen bekijken
een vraag stellen
hulpjes
zoeken
FAQ
links
twitter
boeken
help

inloggen

colofon

  \require{AMSmath} Printen

Re: Oefeningen met schaalberekeningen

 Dit is een reactie op vraag 10969 
Ik had geschreven 1/200 (???)
en bij de ---- pijltjes ,:200

hoe kom ik daar nou weer aan ???

emma
1ste graad ASO-TSO-BSO - dinsdag 13 mei 2003

Antwoord

Hoi,

Als de schaal 1:200 is, dan is iedere cm in werkelijkheid 200 cm, dus 2 m. Als jouw lijntje nu 2 cm is, dan is de werkelijke afstand, 2·2m = 4 m. Maar jouw vraag is hoe je op die 1:200 kwam. Wel, je weet dat het lijntje in de werkelijkheid 4 m moet worden, dus 400 cm. Je weet ook dat je iets moet opschrijven in de trant van 1:(een getal) Je weet dat het lijntje op schaal 2 cm is, dus 2:400. Maar dat kunnen we vereenvoudigen, want 2 en 400 zijn alle twee te delen door 2, krijg je 1:200.

In het vorige antwoord ging ik ervan uit dat je bedoelde dat 5 cm overeenkwam met 4 m (daarvan was de schaal 1:80).
Zie je trouwens het verband met de lijnstukjes?
Bij de eerste werd er 5 cm gebruikt om 4 m voor te stellen (1:80) en bij de tweede werd er 2 cm gebruikt om 4 m voor te stellen (1:200), het lijnstukje is 21/2 keer verkleind (5/2 = 21/2) maar de schaal is 21/2 keer vergroot (80·21/2 = 200). Nog één belangrijk ding: zet de schalen altijd in dezelfde eenheid, voor het ':'-teken in cm, dan achter het ':'-teken ook in cm.

Groetjes,

Davy.

Wie is wie?
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
dinsdag 13 mei 2003



home |  vandaag |  bijzonder |  gastenboek |  statistieken |  wie is wie? |  verhalen |  colofon

©2001-2024 WisFaq - versie 3