\require{AMSmath}
WisFaq - de digitale vraagbaak voor wiskunde en wiskunde onderwijs


Printen

Re: Re: Geld voor het oplossen van vraagstukken

 Dit is een reactie op vraag 55858 
probeer- ik kan dat waarschijnlijk niet
0.25 j - 0.2 · (36-0.25) = 5.4

elsy d
1ste graad ASO-TSO-BSO - woensdag 4 juni 2008

Antwoord

Beste Elsy,

Waarom schrijf je 36-0,25? Uit de eerste vergelijking hadden we gehaald dat f = 36-j. Als je f hierdoor vervangt, krijg je dus:

0,25.j - 0,2.(36-j) = 5,4

Nu kan je deze vergelijking oplossen naar j; werk daarvoor de haakjes weg, houd alles met een j links en breng de andere termen naar rechts. Lukt het zo?

mvg,
Tom


woensdag 4 juni 2008

 Re: Re: Re: Geld voor het oplossen van vraagstukken 

©2001-2024 WisFaq