Bij een oneigenlijke integraal is het blijkbaar de bedoeling dat er een probleempunt of singulier punt gezocht wordt. Maar hoe zoek je dit punt? vb bij integraal ( (1 / √x ). e^-√x ) dx van O tot +oneindig. Dan is het probleempunt die +oneindig en O.
Bij integraal van (√x. e^(-2x√x)dx) is het probleempunt enkel die + oneinig??
Hoe zoek je deze?
Alvast bedankt!
Véroni
Student Hoger Onderwijs België - donderdag 8 april 2004