Het antwoord is daarentegen: 3√(2±√2) , wat doe ik niet goed? Moet ik nog een stap doen aangezien het er een hogeremachtswaarden in voorkomen? Bij voorbaat dank!
Jurgen
Student hbo - donderdag 6 mei 2010
Antwoord
Jurgen, Je doet bijna alles goed. Je vind dat x3=(4+√8)/2=2+√2,want √8=2√2. Dus x=3√(2+√2). Evenzo voor -.