1. Bij een verkiezing behaalde kandidaat A 44 % van de stemmen en kandidaat B 56 %. Op een feestje zijn 100 personen aanwezig. Wat is de kans dat de meerderheid voor A stemde? De oplossing behoort 9.52 % te zijn
2. Op 200 Golfs zag ik er 45 witte. Wat is de kans om er tussen die 200 een aantal witte te zien die maximaal 5 afwijken van het waargenomen getal 45? De oplossing behoort 64.82 % te zijn
3. Ik wens met een dobbelsteen minstens 10 keer een zes te gooien. Hoeveel maal moet ik dit minstens doen om daartoe 80 % kans te hebben? Oplossing 74 maal
Bij voorbaat dank.
Tom
3de graad ASO - zaterdag 24 mei 2008
Antwoord
We zullen beginnen met een tip voor vraag 1. De verdeling is exact bionmiaal, maar voor voldoende grote n kan je de normale benadering gebruiken. Het aantal A-stemmers is dus benaderd normaal verdeeld met gemiddelde en variantie van de bioniale verdeling:
mu(A-stemmers) = np sigma2(A-stemmers) = np(1-p)
met n = 100 en p = 0.44 (kans op een A-stemmer)
Kan je hieruit nu zelf afleiden wat P[aantal A-stemmers 50] is?