In een driehoek abc is gegeven: ac=4·ab·cos(p/6+a/2)·cos(p/6-a/2). Bewijs: hoek Bewijs :hoek a=2·hoek c
hl
Ouder - woensdag 22 december 2004
Antwoord
Ervan uitgaande dat je met p het getal pi bedoelt... Voorts gebruik ik graden voor de hoeken, hoofdletters voor de hoekpunten en kleine letters voor de hoeken.
Volgens één van de formules van Simpson is: 2( cos((60°+a)/2) + cos((60°-a)/2) ) = cos 60° + cos a Zodat we hebben: AC = 2·AB·(1/2 + cos a) = AB + 2·AB·cos a Bekijken we nu onderstaande figuur.
Hierin is AD = 2·AB·cos a en dus: CD = AB. Waaruit het gestelde direct volgt, immers BD = AB en ÐD1 = 2ÐC.