|
|
\require{AMSmath}
Voorwaardelijke kansen
Hallo
Ik zit een beetje vast met volgend vraagstuk:
Uit studies aan de UCLL blijkt dat 33% van de jongens aan binge drinking doet en slecht 15% van de meisjes aan binge drinking doet.
Als B de gebeurtenis is op een willekeurig gekozen student die aan binge drinking doet en M (resp.) V de gebeurtenis dat deze student een man (resp.) een vrouw is. Dus P(B/M) en P(B/V) zijn voorwaardelijke kansen.
Vraag: Wat is dan de kans dat een willekeurig gekozen student aan binge drinking doet als 53% van de studenten een vrouw is?
Ik ben begonnen het gegeven op te schrijven: P(B/M)= 0,33% en P(B/V)=0,15%
en met een tabel te maken: M V tot binge drinking 0,33 0,15 0,48
niet binge drinking 0,14 0,38 0,52
tot 0,47 0,53 1 Mijn uitkomst zou dus P(B) = 0,48% zijn, maar is dit juist ? Zo nee? Zou u mij dan op weg willen helpen naar de juiste oplossing?
Alvast bedankt!
Paulin
Student universiteit België - dinsdag 22 augustus 2017
Antwoord
Hallo Pauline, Dit gaat niet helemaal goed. In je tabel heb je als relatieve frequentie 0,33 ingevuld bij 'M en binge drinking'. Dit zou betekenen dat 33% van alle personen man is en aan binge drinking doet. Dit is niet juist: de relatieve frequentie van mannen die aan binge drinking doen, is 0,33 van 0,47, dus 0,33·0,47=0,1551. Op dezelfde wijze kan je de juiste waarden in de andere cellen vinden. Verder: let op bij de interpretatie van de (nu onjuiste) waarde van 0,48. Deze waarde zou een relatieve frequentie aangeven van 0,48 wat overeenkomt met 48%. Jouw antwoord 0,48% is 'dubbelop': het is òf 0,48 òf 48%.
|
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
woensdag 23 augustus 2017
|
|
home |
vandaag |
bijzonder |
gastenboek |
statistieken |
wie is wie? |
verhalen |
colofon
©2001-2024 WisFaq - versie 3
|