A. Oefeningen 1

  1. Je gooit met 10 munten. Wat is de kans dat je 3 keer een kop gooit ?

  2. Bij de lotto worden iedere week zes lottogetallen getrokken, door achter elkaar zes balletjes uit een machine te laten rollen. Op iedere balletje staat een getal (van 1 tot en met 41). De balletjes die er uit zijn gerold worden niet terug gestopt.
    De volgorde van de balletjes is niet belangrijk. Er zijn 41 balletjes en er worden zes balletjes getrokken.

    1. Bereken hoeveel verschillende "trekkingen" er mogelijk zijn.
    2. Bereken bij hoeveel van deze trekkingen het getal 19 voorkomt.
    3. Iemand vult op z'n lottoformulier de getallen 1,2,3,4,5 en 6 in. Heeft deze persoon met deze getallen minder, meer of evenveel kans om te winnen dan/als elk ander willekeurig rijtje van 6 getallen (van 1 tot en met 41)? (leg uit!)
    4. Je vult op het lottoformulier zomaar 6 getallen in. Wat is de kans dat je minstens één getal goed geraden hebt? (geef een berekening!)

  3. Jan moet een toets maken van 20 meerkeuzevragen. Bij elke vraag kun je kiezen uit 4 antwoorden. Bij 12 vragen weet Jan het antwoord. Bij de andere vragen twijfelt hij tussen 2 antwoorden en moet dus gokken. Je mag ervan uitgaan dat hij bij de vragen die hij zeker weet alle antwoorden goed zijn en dat bij de vragen waarbij hij twijfelt tussen 2 antwoorden het goede antwoord er inderdaad bij zit. Om voor de toets voldoende te halen moet Jan minimaal 15 vragen goed hebben.
    Wat is de kans dat Jan een voldoende haalt?

  4. q224img1.gif Hiernaast staat een plattegrond van de wandelpaden in een nieuwbouwwijk. In het midden is een vijver.

    De route van A naar B moet zo kort mogelijk zijn.

  5. Wat is de kans dat op een klasfoto met 20 kinderen, twee vriendinnetjes naast elkaar staan, als de kinderen lukraak op een rij worden opgesteld?

© 2024 WisFaq.nl