Een reparatiebedrijf herstelt kleine en grote dieselmotoren. De kans dat er op een werkdag een kleine motor wordt aangeboden is 1/2; voor een grote motor is de kans 1/3. Het aanbieden van een grote of een kleine motor op eenzelfde werkdag zijn onafhankelijk.Die eerste vraag wist ik niet hoe ik er aan kwam en voor de tweede had ik:
- Toon aan dat de kans dat er op een zekere dag geen motoren ter reparatie worden aangeboden gelijk is aan 1/3.
- Bereken de kans dat er op twintig werkdagen tenminste op vijftien dagen een of meerdere motoren ter herstelling werden aangeboden.
X-B ( 20,2/3 )
en dan 1- (binoncdf(20,2/3,15))
Maar ook dit klopt niet?f
22-3-2011
1.
De kans dat er geen kleine motor wordt aangeboden is 1/2. De kans dat er geen grote motor wordt aangeboden is 2/3. De kans dat er geen kleine en geen grote wordt aangeboden is dan een 'en-kans' dus:
P(geen motor)=1/2·2/3=1/3
2.
X:aantal keren dat er iets wordt aangeboden
p=2/3 (zie 1.)
n=20
Gevraagd: P(X≥15)
P(X≥15)=1-P(X≤14)
Dus?
Lukt dat zo?
WvR
23-3-2011
#64591 - Kansverdelingen - 3de graad ASO