Hallo,
Ik wil de opp berekenen,integraal bovengrens 4 en ondergrens 0,
de integraal berekenen van f(x)= (0,3x3)-(1,2x2)-(0,6x)-2,4
en kom opF(x)= 1/4·(0,3x4)-1/3·(1/2x3)-1/2(0,6x2) -2,4
als je x=4 invult 1/4·0,3·(4)4 - 1/3·1,2·(4)3 -0,5·0,6(4)2-2,4
Kom je uit op: 19,2 - 25,6 - 4,8 = -11,2
Volgens het antwoord is de oppervlakte= -20,8;
ik zie het laatste getal als niet integreren(constante?)
maar dus wel volgens de berekening -2,4 =-2,4X-- 2,4 maal 4=-9,6 en erbij -11,2-9,6= -20,8 ik raak hierbij in de war
met differentieren onder voorwaarde de afgeleide van
1=x dan is de afgeleide van 2,4 = 2,4x?
Alvast bedankt!eddie antoine
18-3-2004
De afgeleide van een constante is 0.
Dus de afgeleide van 2,4 = 0.
De afgeleide van a.x is gelijk aan a.
Dus de afgeleide van 2,4x = 2,4.
Bij het integreren is nu net andersom.
(De integraal van een functie is een functie waarvan de gegeven de afgeleide is).
De integraal van 2,4 is dus wel degelijk 2,4x (want de afgeleide van 2,4x = 2,4) zodat de uitkomst -20.8 is.
LL
18-3-2004
#21704 - Integreren - Student hbo