De digitale vraagbaak voor het wiskundeonderwijs

home |  vandaag |  gisteren |  bijzonder |  gastenboek |  wie is wie? |  verhalen |  contact

HOME

samengevat
vragen bekijken
een vraag stellen
hulpjes
zoeken
FAQ
links
twitter
boeken
help

inloggen

colofon

  \require{AMSmath} Printen

Vraagstuk i.v.m kosten en productie

Hoi,
Het zit zo, ik heb maandag examen economie, en onze leraar heeft gezegd als we dit vraagstukje konden oplossen dat we voor dat deel op onze oren konden slapen (kosten en productie toch)
Een fietsenfabrikant produceert 100 fietsen per maand.De totale kosten voor die productie bedragen 500 EUR.Bij een productie van 50 fietsen per maand bedragen de totale kosten 375 EUR.
De variabele kosten veranderen niet.Bereken de vaste kosten en de GVK.
Ik denk dat ik iets heb, maar omdat ik vindt dat de werkwijze belangerijker is dan het antwoord wou ik het toch even laten controleren...

Dus de tijdsduur is een maand.
Bij een productie van 100 fietsen heeft hij een totale kost(TK) van 500 EUR.
Bij een productie (q),van 50 fietsen is dit 375.
Omdat de gemiddelde kost gelijk is aan het qoutiënt van de Tk kost door de productie bedraagt die bij de eerste (100-tallige) pruductie 5, en bij de twee (50-tallige) 7.5 .
We weten dat de totale kost bestaat uit de totale variabele kost en de vaste kost.
Dus TK = TFK+TVK.
TVK=TK-TFK
bij 1) TVK=500-TFK
bij 2) TVK=375-TFK
Ik wil gelijkstellen.
Ik weet dat bij de ene de productie tweemaal zoveel is, dus ga ik dat in mijn gelijkstelling ook in acht nemen.
dus
500-TFK=2*(375-TFK)
500-TFK=700-2TFK
TFK=250.


TK=TVK+TFK
500=TVK+250

TVK=250

GVK=TVK/q
GVK=250/100
=2.5

Is dit nogal logisch?
Dank je,
Ruben

Ruben
2de graad ASO - zaterdag 22 maart 2003

Antwoord

Beste Ruben, slaap gerust maar op je beiden oren.

Even nog de gegevens omgekeerd invullen:
voor q = 50: TK = 2,5*50 + 250 = 375
voor q = 100: TK = 2,5*100 + 250 = 500

Klopt dus.

Je hele redenering zit trouwens ook goed in elkaar. Het grote addertje zit dus eigenlijk bij het feit dat je beide totale kosten niet zomaar aan elkaar mag gelijkstellen, maar die voor q = 50 moet verdubbelen. En natuurlijk moet je de mogelijkheden van de formules goed weten en dat heb je wel door. Hieruit blijkt in ieder geval wel dat je het wel begrijpt.

Groetjes,

Wie is wie?
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
zaterdag 22 maart 2003



home |  vandaag |  bijzonder |  gastenboek |  statistieken |  wie is wie? |  verhalen |  colofon

©2001-2024 WisFaq - versie 3