|
|
\require{AMSmath}
Terwijl de colonne in regelmatig tempo voortdreunt...
Een legerschaar van 50 km lang marcheert naar het front. Terwijl de colonne in regelmatig tempo voortdreunt, vertrekt aan de staart van de stoet een koerier te paard. Hij rijdt naar voor om een boodschap over te brengen aan de voorste aanvoerder en keert dan terug naar zijn plaats achteraan de troep. Hij komt terug op het moment dat de colonne zelf 50 km is verder gekomen. Hoe groot is de afstand die de koerier in totaal aflegde? Het antwoord is 120 km, maar we hebben geen idee hoe aan de berekening ervan te beginnen...
Anneke
Student hbo - maandag 21 oktober 2002
Antwoord
Wel, ik heb een manier om het uit te rekenen, maar dan kom ik op 120,7km uit. Ik hou me aanbevolen voor elegantere oplossingen... noem t1 de tijd voor de koerier om de kop te bereiken, en t2 de tijd om van de kop terug naar de staart te gaan. Bij het lopen naar de kop, loopt de koerier als het ware met de colonne mee, en daardoor is de relatieve snelheid (dus t.o.v. de 50 km lange colonne) vk-v met vk de snelheid van de koerier t.o.v. de weg, en v de snelheid van de kolonne t.o.v. de weg. t1 is dus 50/(vk-v) Terug naar de staart, loopt de koerier tegen de stroom in, en de relatieve snelheid is nu vk+v En dus is t2 = 50/(vk+v) Wat we zeker weten, is dat de colonne in de tijd t1+t2, 50 km verder is gekomen. Dus wegens snelheid · tijd = afstand, is v.(t1+t2)=50 $\Leftrightarrow$ v.(50/(vk-v) + 50/(vk+v))=50 $\Leftrightarrow$ v.(1/(vk-v) + 1/(vk+v))=1 $\Leftrightarrow$ ... $\Leftrightarrow$ (2.v.vk)/(vk2-v2)=1 $\Leftrightarrow$ vk2 - 2.v.vk - v2=0 Deze laatste moet je bekijken als een vierkantsvergelijking met als variabele vk. Deze los je op mbv de wortelformule: vk 1,2= (2v ± √(8v2))/2 = v±v√2 Hierbij doet alleen de + oplossing ertoe, anders is vk < v , en kan de koerier nooit de colonne bijhouden. $\Rightarrow$ vk=v+v√2=v(1+√2) de door de koerier afgelegde weg s: s=vk(t1 + t2) =v(1+√2).(1/v√2 + 1/(2+√2)v).50 =(1+√2)/√2 + (1+√2)/(2+√2)).50 In de 1e term teller&noemer met √2 vermenigvuldigen, en in de 2e term teller en noemer met (2-√2). Dit levert (½√2 + 1 + ½√2).50 = (1+√2).50 @120 km groeten, martijn
mg
|
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
donderdag 24 oktober 2002
|
|
home |
vandaag |
bijzonder |
gastenboek |
statistieken |
wie is wie? |
verhalen |
colofon
©2001-2024 WisFaq - versie 3
|