Axiomatisch bewijzen
Ik moet axiomatisch bewijzen: ∀x ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) ⊢ ∀x (Rxx → ¬Ax)
En ben zelf tot hier gekomen: Neem ∑ = ∀x ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) 1) ∑ ⊢ ∀x ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) ----- aanname 2) ⊢ ∀x ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) → ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) ----- axioma 3 3) ∑ ⊢ ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) ----- MP 1, 2 4) ⊢ ∀y ((Ax → Rxy) → ¬Ay) → ((Ax → Rxx) → ¬Ax) ----- axioma 3 5) ∑ ⊢ ((Ax → Rxx) → ¬Ax) ----- MP 3, 4 6) ⊢ Rxx → (Ax → Rxx) ----- axioma a 7) Rxx ⊢ Rxx ----- extra aanname 8) ∑, Rxx ⊢ (Ax → Rxx) → ¬Ax ----- MP 6, 7
10) ∑, Rxx ⊢ ¬Ax ----- MP 11) ∑ ⊢ (Rxx → ¬Ax) ----- deductiestelling 12) ∑ ⊢ ∀x (Rxx → ¬Ax) ----- universele generalisatie
Tussen regel 8 en 10 loop ik vast en zie het niet. Heb kennis van axioma a, b, c en d. Met bijvoorbeeld axioma b in regel 5: Rxx $>$ (Ax $>$ Rxx) $>$ (Rxx $>$ Ax) $>$ (Rxx $>$ Rxx) kom ik niet uit. Met bijvoorbeeld axioma c in regel 8: (Ax $>$ Rxx) $>$ (¬Rxx $>$ ¬Ax) kom ik ook niet uit. Kan iemand me verder op weg helpen om hier af te leiden?
Fabien
Leerling onderbouw vmbo-havo-vwo - dinsdag 28 april 2020
Antwoord
Het is iets makkelijker; je hebt $(6)\vdash Rxx\to(Ax\to Rxx)$ en $(5)\vdash(Ax\to Rxx)\to\neg Ax$
Daar staat dus eigenlijk $\vdash X\to Y$ en $\vdash Y\to Z$ met $X=Rxx$, $Y=(Ax\to Rxx)$ en $Z=\neg Ax$. Axioma a geeft $\vdash (Y\to Z)\to(X\to(Y\to Z))$ en Axioma b geeft $\vdash(X\to(Y\to Z))\to((X\to Y)\to(X\to Z))$ Pas nu Modus Ponens een paar keer toe om $\vdash X\to Z$ af te leiden.
kphart
dinsdag 28 april 2020
©2001-2024 WisFaq
|