De omtrek van een wiskundige figuur is de totale lengte van de randen van de figuur. Het is dus de de afstand die je moet afleggen als je een omtrekkende beweging om de figuur maakt...
De omtrek is gelijk aan 7+3+4+3+3+6=26
De oppervlakte wordt uitgedrukt in het aantal eenheidsvierkantjes dat er in een figuur past.
Als je een rechthoek hebt van 7 bij 3 dan kan je figuur verdelen in 21 vierkantjes van 1 bij 1. Je zegt dan dat de oppervlakte gelijk is aan 21. Er passen precies 21 vierkantjes in.