Examenvraag burgerlijk ingenieur
z1 en z2 zijn de wortels van de veeltermvergelijking z2+(√(3)+2i)z-1/2=0 z3 en z4 zijn de wortels van de veeltermvergelijking z2+(1-2√(3)i)z-1/3 - bepaal zonder de wortels expleciet te bepalen, het complex getal m dat correspondeert met het midden van het lijnstuk met eindpunten z1 en z2. $\rightarrow$ Som = (-√(3)-2i)/6 = z1+z2 dus m=(-√(3)-2i)/12 - bepaal, zonder de wortels expliciet te bepalen, het complex getal n dat correspondeert met het zwaartepunt van de vierhoek met hoekpunten de wortels. $\rightarrow$ Som=z1+z2+z3+z4=(-3√(3)-6i-2+4√(3)i)/18 dan is n=(-3√(3)-6i-2+4√(3)i)/72 - Bepaal nu expliciet de complexe wortels in cartesiaanse en polaire vorm Hier loop ik echter vast. Ik kom als discriminant vd eerste vergelijking D= 11+4√(3)i uit en bij de tweede D=1-4√(3)i Wat doe ik mis? Alvast bedankt!
Dis
Student universiteit België - dinsdag 1 oktober 2013
Antwoord
Ik begrijp je $z_1+z_2$ niet; in een vergelijking van de vorm $z^2+bz+c=0$ geldt dat de som van de oplossingen gelijk is aan $-b$, maar jij hebt $-b/6$. Waarom deel je door $6$? Ik principe doe je niets mis; je moet alleen de vergelijking $w^2=D$ oplossen. Dat kun je doen door $(u+vi)^2=a+bi$ op te lossen naar $u$ en $v$.
kphart
donderdag 3 oktober 2013
©2001-2024 WisFaq
|