Substitutie-effect
Een consument streeft naar nutsmaximalisatie. Zijn beschikbare inkomen (M) is gelijk aan 800. Hij besteedt dit geheel aan de goederen Q1 en Q2. In de uitgangssituatie geldt: P1=P2=1 De nutsfunctie luidt: U=U(Q1,Q2)=Q1*Q2 In de nieuwe situatie stijgt de prijs van goed Q1 naar 16 (P2=16). Wat is de omvang van het substitutie-effect van goed Q2? 1) -dQ2/dQ1=Q2/Q1=P1/P2 in combinatie met M=Q1P1+Q2P2 geeft dan dus Q1=M/2P1 2) de 'oude' Q1 en Q2 zijn dan beiden 400 3) de 'nieuwe' Q1 wordt 25 en Q2 verandert niet (blijft 400) 4) het substitutie-effect "punt": Q2/Q1=P1(nieuw)/P2=16 Maar vanaf hier loop ik vast. Je zou dan volgens mij iets met de nutsfunctie moeten gaan doorrekenen, alleen hoe/wat kom ik niet uit. Kunt u mij helpen hoe hier verder te rekenen? En geldt de 'formule' bij 1) (Q1=M/2P1) voor alle prijzen en kan je als ze bij een soortgelijke vraag een prijsverandering van goed Q2 geven, dan werken met Q2=M/2P2? Heel erg bedankt! Michiel
Michie
Student universiteit - zaterdag 19 juni 2004
Antwoord
De budgetlijn heeft vergelijking P1Q1+P2Q2=800. In de oude situatie wordt dat Q1+Q2=800. Het maximalisren van het nut U=Q1Q2 onder de nevenvoorwaarde Q1+Q2=800 geeft (Q1,Q2)=(400,400) en U=160000. In de nieuwe situatie wordt de nevenvoorwaarde 16Q1+Q2=800. Het maximale nut vindt men in (Q1,Q2)=(25,400). Dan U=10000. De vraag naar artikel 1 daalt dus van 400 naar 25. Deze daling van de vraag kan men als volgt splitsen: 400-25=(400-x)+(x-25), waarbij x de fictieve vraag naar artikel 1 is indien bij de oude prijzen maar bij een verlaagd budget het nieuwe nut optimaal zou zijn; dan heet (400-x) het budget-effect en (x-25) het substitutie-effect. Men berekent x door op de nieuwe indifferentiecurve U=10000 een punt (Q1,Q2)=(x,Q2) te zoeken waar een isokostenlijn Q1+Q2=c raakt aan deze indifferentiecurve. We vinden (Q1,Q2)=(100,100), dus x=100.
maandag 21 juni 2004
©2001-2024 WisFaq
|