Je kunt op verschillende plekken haakjes zetten in 1−1−1−1−1−1−1−1.
a. Bereken de uitkomst van (1−(1−1))−(1−1)−(1−1−1) Hoe onstaat dan 2?
b. Hoeveel verschillende uitkomsten kun je krijgen door de haakjes op verschillende plekken te zetten in 1−1−1−1−1−1−1−1? Hoe komt het dat het 7 maal te veranderen is?
romeo
Leerling onderbouw vmbo-havo-vwo - woensdag 31 januari 2018
Antwoord
a. (1−(1−1))−(1−1)−(1−1−1)=(1−0)−0−(−1)=1-0+1=2
b. De vraag is 'hoeveel verschillende uitkomsten kun je krijgen?'. Voor verschillende plekken van de haakjes kun je dezelfde uitkomsten krijgen. Maar 't is een stuk lastiger dan je zou denken denk ik...:-)