Ik heb 8 uur wiskunde in de week en zit in het 6e secundair onderwijs. de vraag gaat als volgt: Een doos bevat drie glanzende en vier doffe muntstukken. De muntstukken worden nu lukraak één per één uit de doos getrokken en niet teruggeplaatst. Noteer a/b voor de kans dat je meer dan vier beurten zult nodig hebben om de drie glanzende muntstukken te trekken. Als a/b een onvereenvoudigbare breuk is, wat is dan a+b (A)11 (B)20 (C)35 (D)58 (E)66
Geet
3de graad ASO - zaterdag 26 november 2016
Antwoord
Hallo Geert,
De 'van-begin-tot-einde-methode' is:
Meer dan 4 beurten nodig kan op 3 manieren: bij de eerste 4 beurten trek je:
4 x een doffe munt, of
3 x een doffe en 1 x een glanzende munt, of
2 x een doffe en 2 x een glanzende munt.
Ik reken mogelijkheid 2 voor je voor:
De kans op eerst 3 doffe munten is 4/7·3/6·2/5 De kans om hierna een glanzende munt te trekken, is 3/4 Er zijn 4 mogelijke volgordes voor 3 doffe en 1 glanzende munt
De kans op 3 x dof en 1 x glans is dan 4·4/7·3/6·2/5·3/4
Op gelijksoortige wijze kan je de kansen op mogelijkheden 1) en 3) berekenen.
Een slimmere aanpak is deze: wanneer je meer dan 4 beurten nodig hebt om de laatste glanzende munt te pakken, moet er bij de laatste 3 beurten dus minstens 1 glanzende munt zitten. Het 'gaat dus mis' wanneer je bij de laatste 3 beurten 3 doffe munten pakt. De kans op 3 doffe munten in de laatste 3 beurten is 4/7·3/6·2/5 = (4·3·2)/(7·6·5)
De kans dat je meer dan 4 beurten nodig hebt, is dan 1 - (4·3·2)/(7·6·5)
Vereenvoudig de breuk zo ver mogelijk, trek deze van 1 af en je hebt a en b.