Je hebt twee formules:- Oppervlakte=2pR2+2pR·h (1)
Hierbij is de eerste term de oppervlakte van grond- en bovencirkel en de tweede term de oppervlakte van de cilindermantel.
- Inhoud=pR2·h
Hierbij is pR2 de oppervlakte is van het grondvlak en h de hoogte.
Ik weet: inhoud=0,1 dm3. Hiermee kan je h uitdrukken in R. Namelijk:
h=0,1/(pR2)
Als je deze laatste uitdrukking invult in (1) krijg je:
Oppervlakte=2pR2+2pR·0,1/(pR2)
Oppervlakte=2pR2+0,2/R
Hiermee hebben we de oppervlakte uitgedrukt in R. Voor welke waarde van R is de oppervlakte het kleinst?
Voer deze functie in je rekenmachine in:
y1=2´p´x2+0.2/x
En lees/bepaal het minimum en je bent er uit.
Zie vraag 170
WvR
donderdag 27 februari 2003