Hallo Ik kreeg het volgende vraagstuk opgegeven: Drie kinderen Annemie (A), Katrien (K) en Liesbet (L) hebben het over hun leeftijd. Annemie zegt: "Ik ben volgend jaar zo oud als jullie vorig jaar samen waren." Katrien zegt: " Toen Annemie zo oud was als ik nu ben, was ik dubbel zo oud als Liesbet." Liesbet tenslotte: "Als ik zo oud zal zijn als Katrien nu, dan is Katrien zo oud als Annemie volgend jaar zal zijn." Hoe oud is ieder nu? Ik weet hieruit dat ik 3 vergelijkingen moet hebben en ik heb al 2 waarvan ik hoop dat ze juist zijn, nl. A+1 = (K+L) - 1 (wat Annemie zegt) L+ (K-L) = K + (A-K) + 1 (wat Liesbet zegt) Maar kloppen die wel? En hoe zet ik wat Katrien zegt om in een vergelijking? Alvast bedankt!
Kim
3de graad ASO - zaterdag 22 november 2014
Antwoord
De uitspraak van A houdt in dat A + 1 = (K - 1) + (L - 1).
Wat K zegt is A - K jaar geleden en wat ze zegt leidt tot K - (A - K) = 2(L - (A - K))
Wat L zegt geldt over K - L jaar en ze beweert dus dat K + (K - L) = A + 1
De drie vergelijkingen ga je nu combineren om de drie variabelen te vinden. Ik vond A = 10 en K = 8 en L = 5.
Het zijn blijkbaar nog kinderen die in plaats van leuke spelletjes te doen dit soort wonderlijke constateringen doen.