Ik zou graag aan een kind uitleggen met een concreet voorbeeld hoe het komt dat 10 - 4 - 3 een andere uitkomst heeft dan 10 - (4 - 3). Ik geraak er echt niet aan uit. Niet met koeken, euro's,... Kan iemand mij helpen? Dank u!!
Ilka G
Ouder - zondag 9 februari 2014
Antwoord
Hallo Ilka,
Een verhaaltje bij het eerste rekenvoorbeeld zou kunnen zijn:
Marie heeft € 10,- gespaard. Zij wil een spelletje kopen, dit kost € 4,-. Zij houdt dus € 6,- over. Dan koopt zij ook nog wat dobbelstenen voor € 3,-. Er gaat dus nog eens € 3,- van haar spaargeld af, zij houdt € 3,- over.
Bij het tweede rekenvoorbeeld hoort een heel ander verhaaltje, bijvoorbeeld:
Marietje boft: het spelletje is in de uitverkoop, er gaat € 3,- van de prijs af. Zij moet eerst de nieuwe prijs uitrekenen (4-3 = € 1,-), dit gaat van haar spaargeld af. Zij houdt over: € 10,- min € 1,- = € 9,-.
Iets abstracter samengevat (maar daarom misschien weer wat moeilijker te begrijpen): bij het eerste rekenvoorbeeld gaat € 3,- van het spaargeld af, Marietje is meer geld kwijt. Bij het tweede rekenvoorbeeld gaat € 3,- van de prijs af, Marietje hoeft juist minder uit te geven.