In de uitwerking van de volgende opgave, komt mijn leraar uit op 2/3. Echter kom ik na het volgen van alle regels steeds uit op -2/3.
De opgave is als volgt:
Er is een figuur afgebeeld waaruit twee functie zijn af te lezen:
1. y=1/2·x tussen x= 0 en 2 2. y=2-(1/2·x) tussen x= 2 en 4
y loopt van 0 tot 1 x loopt van 0 tot 4
Het statisch moment om de y-as is te bereken met de integraal van x·f(x) Er ontstaan daardoor twee integralen die bij elkaar opgeteld worden, de uitkomst is 4 dit klopt volgens de uitwerking.
Nu naar het statisch moment rond de x-as, hiervoor moeten de inverse functies van de bovenstaande formules worden bepaald. Dit zijn:
De uitkomst bij 2. betekend omgekeerde grenzen, om dit te corrigeren kan er een min voor de tweede integraal worden geplaatst en mogen de grenzen omgedraaid worden.
Het wordt dus intgraal 1 - integraal 2, uitgerekend is dat (2/3) - $\frac{4}{3}$ = (-2/3)
Wat doe ik of de leraar fout?
Daan d
Student hbo - dinsdag 30 oktober 2012
Antwoord
De inverse functie krijg je door in de oorspronkelijke functie de rollen van x en y te verwisselen. Voor de eerste functie y = 1/2x wordt dat x = 1/2y ofwel y = 2x Voor de tweede wordt het x = 2 - 1/2y ofwel 1/2y = 2 - x ofwel y = 4 - 2x.