Die (2 − √3i)2 moet je gewoon uitwerken. Dit zul je in het volgende deel van de vraag nodig hebben om de wortels uit te rekenen. Dit is namelijk gelijk aan de discriminant van de 2de-graadsvergelijking die je bekomt als je de 3de-graadsvergelijking deelt door zijn (z-r), waarbij r zijn reële wortel (nl. 1) voorstelt.
Thomas
Student universiteit België - dinsdag 9 oktober 2012
Antwoord
Ik vermoedde al zoiets, maar de vragenstelster stelt helemaal geen vervolgvraag. Ze formuleert vraag 1.1 en verder kwam er niets. Vandaar dat ik niet verder kon antwoorden.