Ik heb een vraag over kansberekening. hier een voorbeeld van een som.
Vaas 1 bevat twee rode, drie blauwe en vijf witte knikkers. Vaas 2 bevat één rode, twee blauwe en twee witte knikkers. Tom pakt uit beide vazen één knikker Bereken exact de kans op A. twee blauwe knikkers. B. een blauwe en een witte knikker
Ik doe dit telkens fout. ik gebruik hier telkens NCR, hoe kun je aan de som aflezen welke berekening moet gebruiken. Ik weet wel dat je moet kijken of het met/zonder terugleggen is, en of de volgorde wel/niet van belang is. Kunt u mij helpen?
Mirjam
Leerling bovenbouw havo-vwo - dinsdag 17 april 2012
Antwoord
A. De kans op een blauwe knikker van vaas 1 is $\large\frac{3}{10}$. De kans op een blauwe knikker uit vaas 2 is $\large\frac{2}{5}$. De kans op twee blauwe knikkers is $\large\frac{3}{10}\cdot\frac{2}{5}$. Meer moet het niet zijn.
B. Dat kan op twee manieren:
I. Blauw uit vaas 1 en wit uit vaas 2. II. Wit uit vaas 1 en blauw uit vaas 2.