Renner A rijdt een tocht van 60 km/uur aan een snelheid die 5 km /uur hoger ligt dan die van B.Maar A heeft dan wel 36 minuten minder tijd nodig om het traject af te leggen A: 60=(v+5)·(t-6/10) B: 60=v·t (6/10 uur =36 minuten) een vergelijking geeft nu vt-6v/10+5t-3=vt en (3v/5)+3=5t of (3v+15)/25=t En verder...? Groeten, Rik
Rik Le
Iets anders - dinsdag 4 oktober 2011
Antwoord
Hallo Rik,
Het begin is goed, je hebt twee formules afgeleid:
60=(v+5)·(t-6/10) 60=v·t
Er zijn ook twee onbekenden: v en t. In het algemeen geldt:
om 1 onbekende te berekenen, heb je 1 vergelijking nodig
om 2 onbekenden te berekenen, heb je 2 vergelijkingen nodig
om 3 onbekenden te berekenen, heb je 3 vergelijkingen nodig enz.
Je moet dus niet de formules gelijk stellen, want dan heb je nog maar 1 vergelijking met nog steeds 2 onbekenden! In plaats daarvan schrijf je de tweede formule anders:
v = 60/t
In de eerste formule mag je v dus vervangen door 60/t. Je hebt dan nog 1 vergelijking met 1 onbekende:
60=(60/t + 5)·(t-6/10)
Deze kan je oplossen: haakjes wegwerken, gelijksoortige termen bij elkaar voegen, op nul herleiden ...