Goedenavond, Kunt u mij helpen bij het volgende probleem: Gegeven: u.P..=6 sin(10pt) u..Q.= 6 sin((10p)(t - 0.03) De vraag is: Bereken het faseverschil van P en Q. Ik kan dit wel uitrekenen: nl. 0.03/0,2 omdat volgens de theorie het faseverschil de horizontale afstand is tussen 2 overeenkomstige punten op beide grafieken, gedeeld door de periode. Ik begrijp dit echter niet. 1. Waarom moet je delen door de periode? 2. Hoe of waar kun je dit faseverschil zien in de getekende grafieken? Ik zie wel die 0,03 in de tekening, maar niet die 0,15!
Alvast bedankt, Katrijn
Katrij
Leerling bovenbouw havo-vwo - vrijdag 8 januari 2010
Antwoord
Beide grafieken hebben dezelfde periode, namelijk 1/5. Als t = 0, bevindt P zich in het punt (0,0). Als t = 0,03 bevindt Q zich in het punt (0,0). Q loopt dus 0,03 achter op P en deze afstand zie je terug als de afstand tussen de twee grafieken. Omdat het faseverschil in perioden wordt uitgedrukt, wordt er door 1/5 gedeeld. Die 0,03 komt overeen met 0,15 perioden.