Inmiddels heb ik de ongelijkheid als volgt opgelost:
Daar a, b en c reële positieve getallen zijn:
a/(1+a) + b/(1+b) a/(1+a+b) + b/(1+a+b), d.w.z. a/(1+a) + b/(1+b) (a+b)/(1+a+b) (*) Uit het gegeven dat a+b c volgt: a+b+c(a+b) c+c(a+b), dus (a+b)(1+c) c(1+a+b), zodat tenslotte volgt (a+b)/(1+a+b) c/(1+c) (**)
Uit (*) en (**) volgt hetgeen we moeten bewijzen.
N.B.: De vraag was opgave 1 van de Mathematical Tripos van Di 1 juni 1937.
M. Wie
Docent - vrijdag 17 oktober 2008
Antwoord
Dan heb je het uiteindelijk zelf gevonden, en dat is veel leuker.
Maar het kan korter. I.h.a: x/(x+1)=1-1/(x+1) Na (*) heb je dus: a/(1+a)+b/(1+b)>=(a+b)/(a+b+1)=1-1/(a+b+1) Omdat a+b>=c geldt 1-1/(a+b+1)>=1-1/(c+1)=c/(c+1)