In het antwoord staat: "Dit kan natuurlijk alleen maar als a=4 en c=-3"... Dat snap ik niet heelemaal..hoe weet je dat a 4 is en c -3? Zou iemand dan mischien iets meer voor me kunnen uitleggen? Alvast bedankt.
Simone
Leerling bovenbouw havo-vwo - dinsdag 10 juni 2008
Antwoord
4x3-8x2-15x+9 moet gelijk zijn aan ax3+(b-3a)x2+(c-3b)x-3c voor iedere x. Dat kan alleen als de coefficienten van de machten van x gelijk zijn in beide vormen. Dat levert dus op a=4 b-3a=-8 c-3b=-15 en -3c=9